De zeedahlia is een zeeanemonensoort. De dieren bereiken een doorsnede van 10 tot 15 centimeter. De zuil wordt zo'n 6 centimeter hoog met 2 centimeter lange tentakels. Kenmerkend zijn de heldere meestal rode lijnen die vanuit de mond als dubbele lijn beginnen en om de tentakels lopen.
Het gladde lichaam van de zakpijp is half doorzichtig wit tot geel soms zelfs oranje. De in- en uitstroomoomopening zijn beide voorzien van een geel tot oranje randje. De zakpijp komt in alle Zeeuwse wateren voor.
De heremietkreeft is een tienpotigensoort uit de familie van de Diogenidae. Het achterlijfje is zacht, worstvormig en gedraaid. Ter bescherming leven volwassen dieren in kleine schelpjes: tepelhoorn, fuikhoorn, purperslak, wenteltrapjes, alikruiken.
De zeeanjelier is de grootste anemonensoort die in Zeeland voorkomt. Ze staan vaak in groepjes van dezelfde kleur.
De huid van de zeester is ruw met bobbeltjes, stekeltjes en tangvormige orgaantjes. Aan de onderzijde zitten zuigvoetjes. Het regeneratievermogen van de zeester is groot, losgeraakte armen kunnen weer aangroeien.
De Europese Zeekreeft wordt meestal niet groter dan 50 cm, maar soms worden exemplaren waargenomen van bijna één meter. De linker- en de rechterschaar zijn vaak verschillend van grootte en vorm.
Strandkrabben stellen weinig eisen aan hun milieu; ze worden waargenomen op allerlei bodemtypen. De onderkant van de dieren en de kleur van de poten varieert van vuilgeel tot oranjerood. Ze zoeken graag beschutting; in zandbodems graven ze zich in.
De zeeappel is een direct familielid van de zee-egel. De zeeappel heeft korte stevige paarsachtige stekels. Met zijn zuigvoetjes is hij in staat om verticaal te kruipen. Al kruipend graast hij de stenen af met zijn krachtige tanden.
Een inktvissoort met een breed, plat lichaam. De sepia's overwinteren in diep water. Wanneer het water weer 12 graden is, komen ze naar ondieper water om te paaien: zoals de Oosterschelde.